Prinsjesdag: Wetsvoorstel Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

Prinsjesdag: wetsvoorstel wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

20 september 2023

Op Prinsjesdag is het pakket Belastingplan 2024 gepresenteerd. Wij hebben de belangrijkste maatregelen per thema voor je samengevat. Hierbij zetten wij het wetsvoorstel Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling voor je uiteen. Hieronder vallen o.a. overgangsrecht, doorschuiffaciliteit en aandelenfusie.

Met dit wetsvoorstel wordt de regeling voor de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) in de vennootschapsbelasting aangepast. Daarnaast wordt ook de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) gewijzigd en wordt voorzien in overgangsrecht voor bepaalde situaties die worden geraakt door de voorgenomen wijzigingen.

 

Kortgezegd wordt met de voorgestelde aanpassingen aansluiting gezocht bij de in de Wet op het financieel toezicht (Wft) gehanteerde begrippen beleggingsinstelling en instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) onderscheidenlijk beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten. Hiermee wordt beoogd het gebruik van de regelingen meer in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke doelstelling en wordt (onbedoeld) gebruik van het fgr en het vbi-regime (voornamelijk door vermogende personen en families) voorkomen.

 

In principe treden de materiële bepalingen, zoals de definitie van het fgr, in werking met ingang van 1 januari 2025. Het overgangsrecht treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

 

Fonds voor gemene rekening (fgr)

Op basis van de huidige wettelijke regeling is sprake van een fgr dat zelfstandig belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting indien de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fgr verhandelbaar zijn. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt, indien voor vervreemding hiervan niet de toestemming van alle deelgerechtigden vereist is (toestemmingsvereiste). Als een dergelijke toestemming wel is vereist, is geen sprake van een zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig fgr. De (resultaten uit) beleggingen worden in dat geval rechtstreeks bij de achterliggende deelgerechtigden in de heffing van de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betrokken.

 

Indien de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan geschieden aan het fonds zelf (een zogenaamd inkoopfonds) of aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de deelgerechtigde, is ook geen sprake van een zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig fgr.

 

Het hiervoor beschreven toestemmingsvereiste werkt door naar de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen en is internationaal ongebruikelijk. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparant (zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig) worden aangemerkt, terwijl ze door een ander land als transparant (niet-zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig) worden gezien. Dit leidt tot kwalificatieverschillen tussen belastingstelsels en wordt in de praktijk als knellend ervaren.

 

In de nu voorgestelde wijziging van de definitie van het fgr vervalt het huidige toestemmingsvereiste als onderscheidend criterium voor de zelfstandige belastingplicht van een fgr. In plaats daarvan wordt aansluiting gezocht bij de in de Wft gehanteerde begrippen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten. Of een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten voldoet aan de vereisten in de Wft wordt door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) beoordeeld.

Het is de bedoeling dat het fiscaal geen verschil meer maakt of wordt belegd via een nv of bv of via een fgr. Om een gelijke behandeling te bewerkstelligen wordt een fgr, net als een nv en een bv, in de vennootschapsbelastingheffing betrokken. Als gevolg van de voorgestelde wijziging verdwijnt het fgr dus niet, maar worden de vereisten voor de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht van het fgr aangepast.

 

De voorgestelde wijziging heeft ook tot gevolg dat een zogenoemd familiefonds dat is gestructureerd als fgr door de inwerkingtreding van deze wet niet langer als fgr voor de vennootschapsbelasting wordt aangemerkt en dus niet langer zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig is. Familiefondsen zullen over het algemeen niet langer voldoen aan de voorgestelde definitie van het fgr.

 

Vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi)

Een beleggingsinstelling die aan bepaalde voorwaarden voldoet, kan worden aangemerkt als vbi en is daarmee subjectief vrijgesteld van de vennootschapsbelasting. Daarnaast is een in Nederland gevestigde vbi geen inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting. Het op enig moment niet voldoen aan een of meer van de voorwaarden leidt tot verlies van de vbi-status.

 

Het vbi-regime beoogt het collectief beleggen te faciliteren door het voorkomen van extra belastingheffing op het niveau van beleggingsinstellingen ten opzichte van rechtstreeks beleggen. Door collectief te beleggen is een grotere risicospreiding (en daarmee ook een hoger rendement) mogelijk en ontstaat gemakkelijker toegang tot beleggingsmarkten. Het vbi-regime is bedoeld voor beleggingsinstellingen die deelnemingsrechten aanbieden aan een breed publiek. Het vbi-regime is in 2007 in de vennootschapsbelasting opgenomen. Een van de voorwaarden is dat een vbi in beginsel alleen een nv of een fgr kan zijn. Een andere voorwaarde is dat een vbi uitsluitend mag beleggen in financiële instrumenten (bijvoorbeeld effecten en deposito’s) en banktegoeden.

 

Voorgesteld wordt om voor de beleggingsinstelling die voor het vbi-regime in aanmerking komt aansluiting te zoeken bij de definitie van beleggingsinstelling of icbe als bedoeld in de Wft. De voorgestelde wijziging van het vbi-regime beoogt de toegang tot het vbi-regime te beperken tot beleggingsinstellingen en icbe’s die rechten van deelneming aanbieden aan een breed publiek of

aan institutionele beleggers. Hiermee vervalt de bestaande mogelijkheid om gebruik te maken van het vbi-regime bij het beleggen van privévermogen.

 

Met het laten voortbestaan van het vbi-regime in aangepaste vorm blijft collectief beleggen voor particuliere beleggers aantrekkelijk (door gelijke fiscale behandeling in vergelijking met individueel beleggen). Het vbi-regime blijft obstakels wegnemen voor kleine particuliere beleggers die collectief willen beleggen. Tevens wordt met het laten voortbestaan van het vbi-regime voorkomen dat beleggingsinstellingen die nu nog gevestigd zijn in Nederland naar het buitenland vertrekken.

 

Overgangsrecht

De voorgestelde wijziging van de definitie van fgr in de vennootschapsbelasting heeft tot gevolg dat voor bepaalde fondsen die nu zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig zijn deze zelfstandige vennootschapsbelastingplicht komt te vervallen.

 

In het voorgestelde overgangsrecht wordt bij fictie geregeld dat een fgr dat door de voorgestelde wijziging per 1 januari 2025 niet langer aan de definitie van fgr voldoet, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging van die definitie, alle vermogensbestanddelen aan zijn deelgerechtigden vervreemdt.

 

Tevens geldt dat de deelgerechtigden vanaf het tijdstip van de wijziging van de definitie hun deelgerechtigdheid in de resultaten van het fgr afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de specifieke deelgerechtigde zelfstandig in de heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting worden betrokken. De bezittingen en schulden van dat fgr worden voor fiscale doeleinden naar rato van ieders deelgerechtigdheid afzonderlijk toegerekend aan die deelgerechtigden.

 

Op het moment dat dat fgr ophoudt te bestaan, geldt de vervreemdingsfictie voor de bewijzen van deelgerechtigdheid in een fgr ook om te zorgen dat de eventuele fiscale claim behouden blijft. De deelgerechtigden worden geacht hun bewijs van deelgerechtigdheid te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

 

Deze fictieve vervreemdingen gelden niet ingeval het fgr op 1 januari 2025 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting blijft.

 

Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onder voorwaarden mogelijk moet zijn om belastingheffing als gevolg van de maatregelen uit dit wetsvoorstel uit te stellen mits de fiscale claim behouden blijft. Het overgangsrecht bestaat daarom uit de volgende drie faciliteiten:

 

  1. een doorschuiffaciliteit voor de fiscale claim op de in het fgr aanwezige stille reserves, fiscale reserves en goodwill;
  2. een aandelenfusie voor bepaalde deelgerechtigden;
  3. gespreide betaling in ten hoogste tien jaar.

 

De faciliteiten 1 en 2 worden hierna uitgebreider toegelicht.

Doorschuiffaciliteit

Als alle deelgerechtigden belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting, kan belastingheffing over de eindafrekeningswinst als gevolg van de beëindiging van de zelfstandige belastingplicht van het fgr achterwege blijven. Wordt de doorschuiffaciliteit toegepast, dan treden de deelgerechtigden met betrekking tot de verkregen vermogensbestanddelen volledig in de plaats van het fgr. Hiermee blijft de fiscale claim behouden.

 

De doorschuiffaciliteit vindt plaats op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de beëindiging van de zelfstandige belastingplicht van het fgr (dat wil zeggen onmiddellijk op het tijdstip voorafgaand aan 1 januari 2025).

 

Aandelenfusie

Een deelgerechtigde in een fgr wordt op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de beëindiging van de zelfstandige belastingplicht van het fgr geacht zijn bewijs van deelgerechtigdheid in dat fgr te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

 

De fictieve vervreemdingswinst op het niveau van de deelgerechtigde / natuurlijk persoon kan achterwege blijven door gebruik te maken van de voorgestelde aandelenfusiefaciliteit. De faciliteit staat open voor de deelgerechtigde wiens bewijs van deelgerechtigdheid in het fgr behoort tot het vermogen van een onderneming of van een werkzaamheid (box 1), een aanmerkelijk belang (box 2), dan wel tot het vermogen van een lichaam dat belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

 

Om eventuele gevolgen voor de belastingheffing te voorkomen kan de deelgerechtigde zijn bewijs van deelgerechtigdheid in het fgr onder bepaalde voorwaarden in een bestaande of nieuwe houdstervennootschap storten. Over de winst bij fictieve vervreemding van het bewijs van deelgerechtigdheid door de deelgerechtigde is dan op dat moment geen belasting verschuldigd. De aandelenfusie moet uiterlijk op 31 december 2024 plaatsvinden.

 

In het geval een fgr inkomstenbelastingplichtige deelgerechtigden heeft, kan geen rechtstreeks beroep worden gedaan op de hiervoor bedoelde doorschuiffaciliteit omdat zij (nog) niet zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting. In twee stappen kunnen inkomstenbelastingplichtige deelgerechtigden alsnog aanspraak maken op de doorschuiffaciliteit. De eerste stap is dat die deelgerechtigden gebruikmaken van de aandelenfusie zoals hiervoor omschreven. De tweede stap is dat de houdstervennootschap, die in de eerste stap deelgerechtigde in het fgr is geworden, samen met andere deelgerechtigden een beroep doet op de doorschuiffaciliteit.

 

De beschreven aandelenfusie kan gevolgen hebben voor de overdrachtsbelasting. Het vervallen van de belastingplicht van het fgr leidt op zichzelf beschouwd niet tot een verkrijging voor de overdrachtsbelasting, maar als gevolg van de aandelenfusie kan de nieuwe houdstervennootschap wel de eigendom van onroerende zaken verkrijgen die behoren tot het vermogen van het fgr. Dit kan wel leiden tot een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. Daarnaast kan het voorkomen dat de vennootschap waarin het bewijs van deelgerechtigdheid wordt ingebracht, kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon. De aandelen die in het kader van de aandelenfusie worden uitgereikt kwalificeren dan als fictieve onroerende zaak waarover in beginsel ook overdrachtsbelasting is verschuldigd.

 

In het overgangsrecht wordt daarom tevens een bepaling voorgesteld met als doel te voorkomen dat de aandelenfusie leidt tot heffing van overdrachtsbelasting. Daarmee wordt in de meeste gevallen voorkomen dat de overdrachtsbelasting een belemmering is voor de toepassing van de aandelenfusiefaciliteit. De volgende voorwaarden gelden:

 

  • de inbrenger moet via de aan hem uitgereikte (of reeds in bezit zijnde) aandelen een soortgelijk belang verkrijgen als hij had in het vermogen van het fgr onmiddellijk voorafgaand aan de inbreng; en
  • de inbrenger moet het door de uitgereikte (of reeds in bezit zijnde) aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang gedurende ten minste drie jaren na de aandelenfusie volledig houden (aanhoudingseis). Voor deze aanhoudingseis worden enkele uitzonderingen opgenomen.

 

Om aankondigingseffecten van het overgangsrecht te voorkomen, wordt het overgangsrecht niet opengesteld voor situaties waarin na bekendmaking van het wetsvoorstel op 19 september 2023, 15:15 uur het fgr tot stand is gekomen. Tevens geldt het overgangsrecht niet voor zover deelgerechtigden na bekendmaking van het onderhavige wetsvoorstel zijn toegetreden tot een fgr en onroerende zaken inbrengen.

 

Belastingplan 2024

Lees hier alle maatregelen uit het belastingplan 2024 die op Prinsjesdag 2023 zijn gepresenteerd.

 

Vragen?

Neem gerust contact op met Raoul van Thiel, belastingadviseur, via e-mail of per telefoon op +31 (0)40 240 9513, of Paul Tielemans, belastingadviseur, via e-mail of per telefoon op +31 (0)40 240 9496 of met een van onze specialisten die rechtsboven op deze pagina staan vermeld.