Prinsjesdag 2025: overige maatregelen

Prinsjesdag 2025: overige maatregelen

17 september 2025

Op Prinsjesdag is het pakket Belastingplan 2026 gepresenteerd. Wij hebben de belangrijkste maatregelen per thema voor je samengevat. Hierbij zetten we de belangrijkste overige maatregelen voor je onder elkaar. Onder Prinsjesdag overige maatregelen vallen o.a. tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening, wetsvoorstel Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht en Verbruiksbelasting alcoholvrije dranken. 

Tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening (fgr)

De definitie van een fonds voor gemene rekening is per 2025 gewijzigd. Onderdeel van die aanpassing is het schrappen van het unanieme toestemmingsvereiste. Bepaalde beleggingsfondsen, in het bijzonder personenvennootschappen, die tot eind 2024 transparant (niet zelfstandig belastingplichtig) waren, zijn met ingang van 1 januari 2025 zelfstandig belastingplichtig geworden als zij vanaf dat moment voldoen aan de nieuwe voorwaarden van het fonds voor gemene rekening.

Fondsen kunnen voorkomen dat zij zelfstandig belastingplichtig worden door de fondsvoorwaarden zo vorm te geven dat zij kwalificeren als een zogenoemd inkoopfonds. Een inkoopfonds is een fonds waarvan de participaties in beginsel alleen aan het fonds zelf vervreemd kunnen worden. Omdat bepaalde fondsen de aanpassing van de fondsvoorwaarden – waarvoor doorgaans toestemming van alle participanten nodig is – niet vóór 1 januari 2025 geregeld kregen, is een maatregel getroffen die fondsen tot 1 januari 2026 de tijd geeft om de aanpassing tot inkoopfonds te regelen.

Toch blijven er in de praktijk knelpunten bestaan met betrekking tot de fgr-definitie die per 1 januari 2025 in werking is getreden. Eerder werd daarom al een motie aangenomen die het kabinet verzocht knelpunten te onderzoeken en te bezien of deze kunnen worden opgelost. Ter uitvoering van deze motie is een internetconsultatie gehouden waarna een rondetafelbijeenkomst met vertegenwoordigers van verschillende brancheverenigingen en ambtenaren van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën heeft plaatsgevonden. Vervolgens is nader onderzoek aangekondigd onder meer ten aanzien van het knelpunt dat zich voor kan doen als gevolg van het feit dat personenvennootschappen een fgr zijn als zij aan de voorwaarden voldoen. Dit nader onderzoek wordt momenteel uitgevoerd.

Het onderzoek leidt mogelijk tot een nieuw voorstel om de definitie van het fgr aan te passen. Deze eventuele wijziging vindt op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2027 plaats en zal er toe leiden dat minder lichamen kwalificeren als fgr. Lichamen die tot 2025 transparant waren worden alsdan per 2027 opnieuw transparant. In dat geval zal een deel van de fondsen die met ingang van 1 januari 2025 een fgr zijn geworden, per 1 januari 2027 geen fgr meer zijn. Er is dan dus sprake van een kortstondige zelfstandige belastingplicht voor het fonds in de jaren 2025 en 2026. Dit is voor zowel de Belastingdienst als de praktijk ongewenst, in het bijzonder omdat openings- en slotbalansen opgesteld moeten worden met eventuele afrekeningsverplichtingen tot gevolg bij het fonds en bij de participanten in dat fonds.

Er wordt daarom een overgangsmaatregel voorgesteld waarmee de kortstondige belastingplicht voorkomen kan worden in het geval de definitie van fgr per 2027 zal wijzigen zoals momenteel wordt onderzocht. Lichamen die voldoen aan de in de voorgestelde maatregel opgenomen voorwaarden worden – als zij daarvoor kiezen – met ingang van 1 januari 2025 tijdelijk – dat wil zeggen tot het moment dat deze overgangsregel vervalt – niet als fgr aangemerkt. Een van de voorwaarden is dat de participanten uiterlijk op 28 februari 2026 instemmen met de keuze van het lichaam voor het voorgestelde overgangsrecht.

Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat participanten in het lichaam ongewenst geconfronteerd worden met de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2025 als gevolg van de keuze van het lichaam.

Als gevolg van deze voorwaarde kunnen lichamen tot uiterlijk 28 februari 2026 kiezen voor toepassing van het voorgestelde overgangsrecht. Door deze termijn is duidelijkheid over de fiscale behandeling van het lichaam voordat die participanten over het jaar 2025 aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting doen, waarvoor de fiscale behandeling van dat lichaam en de eventueel verkregen voordelen daaruit relevant zijn. Deze keuze maken zij kenbaar door zich niet als fgr aan te melden bij de Belastingdienst en dus niet als fgr aangifte vennootschapsbelasting te doen over 2025. Andersom geldt voor lichamen die de voorgestelde overgangsmaatregel niet wensen toe te passen dat zij zich wel dienen aan te melden als fgr bij de Belastingdienst en als fgr aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2025 dienen te doen.

Deze voorgestelde overgangsmaatregel geldt naast het eerder geboden overgangsrecht dat lichamen tot 1 januari 2026 de tijd geeft om de aanpassing tot inkoopfonds te bewerkstelligen. Dit betekent dat lichamen die niet voldoen aan de voorwaarden van het eerder geboden overgangsrecht een beroep kunnen doen op de voorgestelde overgangsmaatregel.

Uitgangspunt is dat het voorgestelde overgangsrecht vervalt op 1 januari 2028. Ingeval de mogelijke wijziging van de fgr-definitie met ingang van 1 januari 2027 plaatsvindt, komt het overgangsrecht mogelijk al met ingang van 1 januari 2027 te vervallen of wordt het mogelijk vervangen door overgangsrecht dat beter aansluit bij de nieuwe definitie van het fgr. In dat geval worden het lichaam en zijn participanten in de belastingheffing betrokken volgens de nieuwe wet- en regelgeving zoals die per die datum geldt. Mocht de fgr-definitie per 1 januari 2028 niet zijn gewijzigd, zullen de lichamen die gebruik maken van de voorgestelde maatregel zelfstandig belastingplichtig worden indien zij voldoen aan de definitie van het fgr zoals die luidt met ingang van 1 januari 2028 (de definitie zoals deze op dit moment reeds luidt).

 

Wetsvoorstel Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht

Belastingplichtigen (en inhoudingsplichtigen) behoren geen informatieachterstand te hebben ten opzichte van de inspecteur. Het is daarom wenselijk dat belastingplichtigen op het moment dat een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking wordt genomen, recht krijgen op inzage in de stukken die de inspecteur ter beschikking staan, of hebben gestaan, en die een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming of van belang kunnen zijn voor de beslechting van eventuele (toekomstige) geschilpunten. Per 31 december 2025 treedt een artikel in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in werking waardoor belastingplichtigen dit recht ook krijgen.

Het artikel in de AWR is in de huidige vorm en met de huidige inwerkingtredingsdatum echter niet uitvoerbaar voor de Belastingdienst en de Douane. Inwerkingtreding van die bepaling zou niet alleen betekenen dat de uitvoering vast kan lopen, maar leidt er ook toe dat belastingplichtigen niet (binnen een redelijke termijn) krijgen waar ze recht op hebben. Daarom wordt met dit wetsvoorstel een aanpassing voorgesteld, zodat inzage kan worden gegeven in het fiscale dossier op een manier die uitvoerbaar is.

Doel van de voorgestelde maatregelen is om een inzagerecht te creëren dat recht doet aan de inzagebehoefte die leeft bij belastingplichtigen en die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en de Douane. Belastingplichtigen dienen inzage te krijgen in alle stukken die betrekking hebben op een belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze manier wordt er tegemoetgekomen aan de wens om belastingplichtigen meer inzicht te geven in de totstandkoming van de besluitvorming. Het moment waarop de stukken ter inzage worden aangeboden is niet later dan het moment waarop het besluit wordt bekendgemaakt. Het gaat niet alleen om belastingaanslagen, maar ook om andere voor bezwaar vatbare beschikkingen, zoals een informatiebeschikking.

De voorgestelde wijziging houdt kortgezegd in:

  1. Uiterlijk bij de bekendmaking van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking wordt inzage in de op de daarop betrekking hebbende stukken verleend;
  2. er wordt actief inzage verleend via de bestaande portalen van de Belastingdienst en Douane;
  3. de inwerkingtreding wordt gefaseerd per rijksbelasting; en
  4. er wordt een tijdelijke facultatieve regeling voorgesteld waardoor stukken al beschikbaar kunnen worden gemaakt voordat alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikbaar zijn.

 

Uitgangspunt is dat alle aan de belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking ten grondslag liggende stukken ter inzage worden aangeboden aan de belastingplichtige. Er kunnen echter omstandigheden zijn die ertoe nopen dat bepaalde stukken geheim moeten worden gehouden en daarom niet kunnen worden gedeeld met de belastingplichtige. Dat kan alleen als daarvoor gewichtige redenen zijn. Hiermee wordt aangesloten bij de uitzonderingsgrond voor het verstrekken van de op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar en beroep.

Met de voorgestelde maatregelen wordt voorzien in een actief inzagerechtrecht. Belastingplichtigen hoeven dus geen verzoek te doen om inzage te krijgen in het fiscale dossier, maar kunnen door het inloggen op een portaal op elk gewenst moment de beschikking krijgen over hun eigen fiscale dossier.

Nu de verplichting tot het doen van een verzoek vervalt, vervalt daarmee ook een beslissing op dat verzoek. Er is daardoor ook geen beslissing meer waartegen bezwaar kan worden ingesteld. Als een belastingplichtige meent dat het dossier onvolledig is, kan hij daartegen opkomen in de bezwaarprocedure tegen de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking. De belastingplichtige moet dan wel stellen waarom de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking inhoudelijk onjuist is, waaraan in het algemeen geen hoge motiveringseisen worden gesteld. Een belastingplichtige kan zich dus niet beperken tot de stelling dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt.

Het inzagerecht wordt gefaseerd ingevoerd per belasting, te beginnen met de inkomstenbelasting. Vanwege het creëren van de benodigde ICT-infrastructuur wordt voor volledige inzage in het fiscale dossier van belastingplichtigen een ingroeimodel voorgesteld. Om in de periode tot de volledige uitrol voor een rijksbelasting desalniettemin door de inspecteur beperkt inzage te kunnen verlenen in stukken die de inspecteur beschikbaar heeft, wordt een tijdelijke regeling voorgesteld. Op basis hiervan kan de inspecteur inzage in stukken verlenen. Anders gezegd wordt een bevoegdheid voor de inspecteur voorgesteld om stukken al beschikbaar te maken voordat alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikbaar zijn.

 

Wetsvoorstel Wet differentiatie vliegbelasting

In de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) is sinds 2021 de vliegbelasting opgenomen. De vliegbelasting heeft een vlak tarief van € 29,40 (2025) per van een in Nederland gelegen luchthaven vertrekkende passagier, ongeacht waar deze naartoe vliegt.

Voorgesteld wordt het tarief van de vliegbelasting per 1 januari 2027 afhankelijk te maken van de eindbestemming waar de passagier vanaf een Nederlandse luchthaven naartoe vliegt. Vluchten over langere afstanden, die meer uitstoten, worden daarmee zwaarder belast. Bij het bepalen van de afstand tussen Nederland en de staat van bestemming zal worden aangesloten bij de hemelsbrede afstand tussen Amsterdam en de hoofdstad van de betreffende staat.

 

Belastingvermindering energiebelasting

De energiebelasting kent een belastingvermindering. Dit is een vast bedrag per jaar dat ongeacht de verbruikte hoeveelheid elektriciteit en aardgas in mindering wordt gebracht op de energierekening. In 2025 is dit bedrag € 524,95 (excl. btw). Voorgesteld wordt om de belastingvermindering vanaf 2026 structureel te verhogen.

 

Verbruiksbelasting alcoholvrije dranken

Er wordt een maatregel voorgesteld om te voorkomen dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken nog langer kan worden ontgaan door een klein beetje zuivel toe te voegen aan alcoholvrije dranken. Dergelijke dranken worden anders fiscaal bevoordeeld boven vergelijke dranken die geen vleugje zuivel bevatten, wat oneerlijke concurrentie oplevert. Daarbij past het consumeren van dit soort dranken niet bij een gezond voedingspersoon, waardoor er ook vanuit gezondheidsperspectief geen reden is voor een fiscaal voordeel voor deze dranken.

Om de omzeilingsmogelijkheid via het toevoegen van een vleugje zuivel te dichten, wordt voorgesteld om de vormgeving van de zuiveluitzondering aan te passen. Alleen nog zuiveldranken die niet gezoet en aromatisch zijn en waaraan geen geur- of smaakstoffen zijn toegevoegd worden uitgezonderd van de verbruiksbelasting. Dit betreft in ieder geval magere, halfvolle en volle melk en karnemelk. Hiermee wordt aangesloten bij de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad.

 

Belastingplan 2026

Lees hier alle maatregelen uit het belastingplan 2026 die op Prinsjesdag 2025 zijn gepresenteerd.

 

Vragen?

Neem gerust contact op met Kim Dekkers, belastingadviseur, via e-mail of per telefoon op +31 (0)40 240 9429 of met een van onze specialisten die rechtsboven op deze pagina staan vermeld.